Maritiem woordenboekje        Klik op een woord.

Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Piet's
Scheeps
Index

Veenkoloniaal Museum
Steun het museum
Doneer
aanslaan
× De zeilen vastmaken aan de mast, giek of stag.

aan de wind
× De wind komt schuin van voren

afvallen
× De boeg van de wind afdraaien.

allemansend
× Eindje touw aan de klepel van de scheepsbel.

averij
× Schade aan het schip.

averij-grosse
× Opzettelijk veroorzaakte schade, bv overboord zetten van lading bij stranding.

azijnhouten ankeropsluitpen
× Pen van het hout van de steeneik, die, door een schakel gestoken, de ankerketting blokkeert.

baar
× Een hoge zandbank voor een riviermonding.

bak
× Het zeil zodanig stellen dat de wind er van de verkeerde kant in blaast. Daardoor kan het schip door de wind worden gedraaid.

bakboord
× Linkerzijde van het schip (gezicht naar de boeg).

bakstagen
× De lijnen die voorkomen dat de masten door de druk van de zeilen voorover vallen.

balken
× Omkeren van een voorwerp, bv een sloep om de huid schoon te krabben.

beneden langs
× Een schip aan lijzijde passeren.

berghout
× Dikke houten wand om de sloep om bij het stoten de eerste tik op te vangen.

beslag
× Bevestigingspunten aan boord (kikkers, etc.)

betonning
× Systeem van boeien en bakens om de vaarroute aan te geven.

bezaansmast
× Achterste mast bij drie- of viermasters.

bijlbrief
× Verklaring van oplevering van het scheepshol van de scheepsbouwer aan de koper. Bevat minimaal naam en woonplaats scheepsbouwer, idem schipper; en het type schip.

bijlegger
× Schip, dat naar elders bestemd is, maar dat uit nood gedwongen is een haven binnen te lopen.

bijliggen
× Met de kop zo veel mogelijk in de wind gaan liggen met zo weinig mogelijk zeil.

blinde zeil
× Bijzeil van licht doek,aan de ra dicht bij het water opgehangen. Het ontneemt de roerganger het zicht vooruit.

blok
× Houten katrol.

bodemerijbrief
× Akte waarin een geldlening wordt vastgesteld. De lening is voor de duur van de reis, en het schip is onderpand. Dit is een vorm van verzekering.

boeg
× Voorkant van het schip.

boegseren
× Met één of meer sloepen het schip voorttrekken, bv de haven binnen.
Later ook: Manoeuvreren met behulp van de boegschroef.

bolder
× Stevig verankerde paal om een landvast aan vast te maken.

bonnet
× Zeil, aan het onderlijk van het zeil bevestigd.

bovenlangs
× Een schip passeren aan loefzijde.

bovenwinds punt
× Punt waar de wind vandaan komt. Niet in rechte lijn te benaderen.

braadspil
× Lieren bij de masten, met een horizontale trommel.

bramsteng
× Het tweede verlengstuk van de mast.

brassen
× Lijnen, waarmee de dwarsstand van de ra's worden geregeld.

breeuwen
× Draden van geteerd katoen of hennep tussen de naden van de planken slaan.

broodwagen
× Kast rond het stuurmechanisme op het achterschip.

buitengaats
× Op zee.

campagne
× Verhoogd achterdek.

composietbouw
× Houten huid op stalen spanten.

deinzen
× Achteruit zeilen.

diepgang
× Afstand tussen het wateroppervlak en het laagste punt van de romp.

doft
× Zitbank in een sloep.

doldrums
× Windstil gebied rond de evenaar.

dolgat
× Hoefijzervormig gat in het dolboord waar de roeiriemen in worden gelegd.

donkey ketel
× Kleine stoommachine.

door de wind gaan
× De kop van het schip door de wind draaien, overstag gaan

dreg
× Een licht anker voor kleine vaartuigen.

drossen
× Deserteren

dwarsgetuigd
× De rechthoekige zeilen zijn bevestigd aan een ra, dwars op de lengte-as van het schip.

dwarspeiling
× Een hoek van 90° bepalen t.o.v. de actuele koers

ezelshoofd
× Afdekking van de toppen van de mast en stengen, tevens steun voor de naar boven stekende steng.

fokkemast
× De voorste mast.

gaffel
× Rondhout aan de bovenkant van een langsscheeps getuigd zeil.

gangspil
× Grote, verticale spil voor het tillen van zware voorwerpen.

gei
× Touw waarmee de schoothoek tegen de ra wordt getrokken.

gekoperd
× Onder de waterlijn met koper bedekt tegen het aangroeien van schelpdieren

gezinkt
× Onder de waterlijn met zink bedekt tegen het aangroeien van schelpdieren

giek
× Rondhout aan de onderkant van het grootzeil.

gijpen
× Het schip zodanig draaien dat de wind, van achter komende, aan de andere kant in het zeil blaast.

glas
× Een half uur. Een wacht was verdeeld in acht glazen. Afkomstig van de destijds gebruikte zandloper.

gordings
× Lijnen om het onderlijk van een rechthoekig zeil tegen de ra te halen.

grommer
× Strop of giek.

halve wind
× De wind komt van opzij.

halzen
× Voor de wind rond gaan

helmstok
× Stok, bevestigd aan het roer, waarmee het roer bediend wordt.

hogerwal
× De wal waar de wind vandaan komt.

hol
× De romp van het schip.

hoog aan de wind
× Een koers waarbij zo dicht mogelijk naar de wind toe wordt gevaren.

hozen
× Leegscheppen van een vaartuig, dat water heeft gemaakt, met behulp van een hoosvat.

in de wind
× Boeg recht naar de wind gericht.

jackstay
× Rail of staaldraad op de ra, waaraan het bovenlijk van het zeil is bevestigd.

jufferblok
× Takel zonder schijven, met drie gaten, waarmee de stagen en wanten op spanning worden gebracht.

kaapstander
× Gangspil --> cilindervormig op een verticale as gemonteerd. Wordt door handspaken rondgedraaid om zware zaken te takelen.

kalfaten
× Draden van geteerd katoen of hennep tussen de naden van de planken slaan.

keelsum
× Zware balk op de kiel, waarop de mastvoeten rusten.

keesje
× Een zakje met zand, bevestigd aan een werplijn. Doel van de werplijn is verbinding te maken met de wal.

kettingbak
× Ruimte in het schip waar de ankerkettingen worden opgeslagen.

kiel
× Deel onder het schip dat er voor zorgt dat het schip niet verlijert.

kiellichter
× Brede vierkante platbodem waarmee zeer zware vrachten kunnen worden vervoerd en schepen kunnen worden gekield.

kikker
× Metalen of houten beslag waaraan een lijn bevestigd kan worden.

kluiverboom
× Verlengstuk van de boegspriet.

knoop
× Snelheidsmaat: een knoop is een zeemijl (=1852m) per uur.

kombuis
× Scheepskeuken.

kommaliewant
× Eetgerei

kooi
× Slaapplaats. Doorgaans met een hoge zijkant om te voorkomen dat men uit de kooi rolt in de slaap.

korvijnagel
× Pin met handgreep om diverse touwen (vallen, schoten) op te beleggen.

kous
× Gebogen stuk metaal, gebruikt voor versteviging van zeilen of schoten.

krabben van het anker
× Het anker graaft niet genoeg in de grond, en geeft daardoor te weinig houvast.

kurkenzak
× Een wil of stootkussen: een zeildoekse zak, gevuld met kurk om tussen sloep en wal te hangen bij het afmeren.

lagerwal
× Wal waar de wind naar toe waait.

landvast
× Lijn om een schip af te meren.

langscheeps getuigd
× De zeilen zijn bestigd aan de mast, een giek, en evt. een gaffel, in de lenterichting van het schip.

lapzalven
× Met schiemansdraad bekleed staaldraad inwrijven met een mengsel van teer en talk.

latijnzeil
× Driehoekig grootzeil met een lange ra, die de schuine zijde van de liggende driehoek vormt.

laveren
× Zig-zag koers tegen de wind in, door steeds overstag te gaan.

lier
× Mechanisch hulpmiddel om kracht uit te oefenen op een bv. een val of schoot.

lij
× De zijde waar de wind naar toe blaast

lijfhout
× Verzwaarde buitenste dekplank, waarop de kanonnen waren geplaatst.

lijflijnen
× Op manshoogte aangebrachte touwen op het dek waaraan je je kunt vastgrijpen.

lijgierig
× Neiging van het schip om van de wind af te draaien.

lijk
× De rand van het zeil.

lijn
× Touw op een boot.

lijzijde
× Kant van het schip waar de wind vandaan waait.

loden
× De diepte meten met behulp van een peillood (touw, verzwaard met lood).

loef
× De zijde waarde wind op staat

loefgierig
× Neiging van het schip om naar de wind toe te draaien (kop in de wind).

loefzijde
× Kant van het schip waar de wind op staat.

longroom
× Verblijf voor de officieren.

lopend wand
× Schoten en vallen waarmee de zeilen worden bediend.

marlspijker
× Een priem voor het splitsen van touw

marssteng
× Het eerste verlengstuk van de mast.

meetbrief
× Documenten met nauwkeurige maten van het schip.

monsterrol
× Lijst van bemanningsleden, loon, rantsoen en verplichtingen. Per reis opgesteld.

nagelbank
× Balk nabij de mastvoet op het dek, waar de korvijnagels werden gestoken.

ontramponeerd
× Gehavend.

opdoeken
× Oprollen van de zeilen op de ra's en het vastzetten daarvan met zeilbanden.

opkruisen
× Zig-zag koers tegen de wind in, door steeds overstag te gaan (laveren).

oploeven
× De boeg naar de wind toe draaien.

opschieten
× Netjes oprollen van een lijn zodanig, dat deze onmiddellijk klaar is voor gebruik.

over bakboord zeilen
× De wind staat aan stuurboord, de zeilen aan bakboord.

over stuurboord zeilen
× De wind staat aan bakboord, de zeilen aan stuurboord.

overstag gaan
× Het schip met de kop door de wind laten gaan (koersverandering).

paard
× Voetdraad onder de ra, waarop je staat bij het behandelen van de zeilen.

plimsoll
× Maximum diepgangsmerk, vernoemd naar de Britse parlementariër Plimsoll.

psalmen zingen
× Het schuren van het dek met zachte stukken zandsteen. Dit gebeurde op de knieën.

puts
× Een emmer met touw.

puttings
× Beslag op de zijkant van het dek of scheepshuid, waaraan het want wordt vastgemaakt.

ra
× Dwarsscheeps aan de mast bevestigd rondhout.

rak
× Een deel van de te volgen koers.

rederijceduul
× Lijst van aandeelhouders.

ree
× Commando als de boot overstag gaat, teneinde de fokkeschoot te vieren.

reefknuffel
× In het zeil vastgemaakte lijnen voor het vastbinden van het zeil bij het reven.

reven
× Verkleinen van het zeiloppervlak.

rifseizings
× In het zeil vastgemaakte lijnen voor het vastbinden van het zeil bij het reven.

ruime wind
× Koers, waarbij de wind schuin van achter komt.

rust
× Zware balk op de scheepshuid, waar het want naar toe liep. In latere jaren vervangen door puttings.

schavielen
× Het onnodig schuren van zeilen of touwwerk, een oorzaak van slijtage.

scheepshol
× Het schip zonder enige vorm van tuigage.

scheepsregister
× Onderdeel van het kadaster waarbij het schip en de eigenaar worden geregistreerd met behulp van akten van overdracht en hypotheekakten.

schijf
× Ronde, draaibare schijf, met een uitholling in de rand, onderdeel van een blok

schoot
× Een lijn, bevestigd aan de achterste hoek van het zeil, teneinde het zeil te kunnen trimmen.

seizings
× Korte eindjes touw om de zeilen aan het rondhout te bevestigen.

sextant
× Navigatieinstrument om de breedtegraad te bepalen.

sjouw
× Een vlag met een knoop erin, te tonen teneinde assistentie te vragen.

spant
× Gekromde dwarsbalk, van de kiel naar de bovenkant van de romp. Op de spanten wordt de huid bevestigd.

spil
× Lier om zware lasten te hijsen.

spinnaker
× Groot, bol gesneden voorzeil van dunne stof.

splits
× Ineenweven van strengen van twee trossen, die blijvend verbonden worden.

staand want
× Lijnen en stagen, die de mast ondersteunen.

stag
× Lijn (touw of staaldraad) dat van de romp naar de mast leidt om deze overeind te houden.

stagzeil
× Langsscheeps zeil tussen de masten.

steng
× Verlengstuk van de mast.

strijken van zeilen
× De zeilen laten zakken.

stuurboord
× Rechterzijde van het schip (gezicht naar de boeg).

talie
× Twee blokken, waarover een lijn is geschoren. Het hijsen van de last wordt lichter, maar gaat langzamer.

tegenbrassen
× Afremmen of bijdraaien door enkele zeilen zo te plaatsen dat de wind tegen de voorkant blaast.

transportakte
× Akte van overdracht van een bestaand schip.

tuig(age)
× Alle zeilen, stagen en lijnen.

val
× Lijn, waarmee het zeil wordt gehesen.

verlijeren
× Zijwaarts gedreven worden door de wind.

verschansing
× Boven het dek uitstekende zijkanten van de romp.

vieren
× Het losser laten van een lijn.

vierkant getuigd
× De rechthoekige zeilen zijn bevestigd aan een ra, dwars op de lengte-as van het schip.

waterkering
× Schot om overkomende zeeën te keren.

windjammer
× Grote stalen zeilschepen.

wrikken
× Het voortbewegen van een sloep door met één riem aan het achtereinde heen en weer te gaan.

zaathout
× Houten balk boven de kiel, in de lengterichting van het schip.

zaling
× Steun voor het spreiden van het want.

zeebrief
× Toestemmingsbrief om de landsvlag te voeren.

zeilkooi
× Ruimte in het achterschip voor de opslag van zeilen.

zwaard
× Optrekbare of intrekbare kiel.