Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Christiaan Louis (1856)
Elmina (1862)
 
Meer informatie over dit schip
Shanghai, 6 Maart
Zoo even arriveerdt alhier de stoomboot Azoff van Yokohama en Nagasaki en brengt het bericht mede, dat de Nederlandsehe gezagvoerders Dekker en de Vos respectievelijk met de schepen Henriette Louise en Christiaan Louis in Japan gearriveerd, op zekeren avond verraderlijk in een der straten van Yokohama zijn aangevallen en op eene barbaarsche wijze zijn vermoord.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-04-1860

Over de dood van kapitein Vos

Ruim een week nadat het Russische schip was aangekomen, had ik een paar Hollandse vrienden bij mij te eten, waarvan er een de volgende dag vertrekken zou. Het was, toen we ons voor het afscheidsmaal aan tafel zetten, ruim zeven uur in de avond, dat wil zeggen dat het sedert anderhalf uur pikdonker was. En hoewel ik nu hierboven ergens heb opgemerkt, dat ik niet zou uitweiden over de vele moorden die op onze kleine groep gepleegd werden, en niet zou stilstaan bij de graven der pioniers van elke landaard wier verminkte lichamen op het kerkhof van Yokohama rusten, zo wil ik thans toch met een enkel woord de gewelddadige dood van twee onzer landgenoten in herinnering brengen, die niet alleen bij allen gloeiende verontwaardiging, maar ook innige deernis opwekte.
Er lagen destijds een tiental koopvaardijschepen op de rede, waaronder twee Hollandse, gevoerd door de kapiteins Vos en Dekker, beide bedaarde brave mannen, de laatste zelfs een grijsaard, zij waren pas kort geleden aangekomen en hadden nooit enig Japanner t minste leed gedaan. Zij kenden nog t gevaar niet, dat men te Yokohama liep zodra de duisternis was gevallen, vooral als men zich maar enkele schreden buiten het vreemdenkwartier waagde. Het lot, dat hen moest treffen, was wellicht bij minder snel optreden voor die avond ons allen toegedacht; maar wat vooral bij deze moord de algemene verontwaardiging en het medelijden wekte, was, dat de verslagenen weduwen en kinderen achterlieten, dat zij slechts tijdelijk aan wal kwamen om inkopen te doen en geheel vreemd te Yokohama waren, zodat zij niets kwaads vermoedende, doodonschuldig als offers der bloedwraak tegen de vreemdeling het leven lieten. Wij waren nauwelijks aan onze maaltijd begonnen, waarop de Chinese kok voor deze gelegenheid eens bijzonder zijn best gedaan had, toen een geweldig leven aan de voordeur ontstond. Altijd op onze hoede, zoals men toenmaals te Yokohama zijn moest, was onze eerste gedachte aan een overrompeling en elk greep haastig naar zijn revolver die naast hem op de tafel lag. Opeens vlogen de papieren schuifdeuren open, waarmee de kamer van de gang gescheiden was, en twee landgenoten, bleek en ontdaan, stoven met blanke sabels het vertrek binnen. "Mijn God! zitten jullie hier!" riep de een,"kom mee, gauw met de wapens, we worden afgelopen, twee lijken liggen al vooraan op de grote straat." In minder dan een paar seconden waren we gereed, mijn beide trouwe Japanse bedienden hadden in een oogwenk hun papieren lantaarn aangestoken, en in allerijl snelden wij hijgend en zwijgend voorwaarts in de pikdonkere avond, achter de twee flauwe lichtjes, door de modder en over de puinhopen van de nog kort geleden afgebrande, vreemde stad. Zo liepen wij dan in het duister voort naar het Yokohamahotel, dat in ogenblikken van gevaar als verzamelplaats was aangewezen. Passeerden wij iemands kleine houten woning, dan werd voorzichtig het blindje weggeschoven en scheen het lamplicht van de bewoner door 't geolied papieren raam naar buiten. Dan klonk het: "Wie is daar?" - "Vriend!" - "Stop, ik ga mee!" en zo namen we er velen op; of wel, wij werden door andere kleine troepjes, evenals het onze, aangeroepen, en op het antwoord: "Vriend!" sloten ze zich bij ons aan, zodat we na slechts weinige minuten met ongeveer dertig goed bewapenden op de verzamelplaats aankwamen. Door nog een dertigtal, die wij daar vonden, werden we met gejuich ontvangen, en, daar 't er op aankwam snel te handelen, rukten wij nu ruim zestig man sterk naar de hoofdstraat van de Japanse stad op, die vlak aan ons vreemdenkwartier grensde en in de nabijheid van het Yokohama-hotel begon.
Die hoofdstraat was meer dan dertig schreden breed, en nauwelijks waren we een klein eindweegs daarin voortgetrokken, of wij stuitten op het lijk van kapitein Vos, dat in een bloedplas midden op de weg in het slijk lag, en letterlijk doormidden was gehakt, zodat de ingewanden er uithingen. 't Was een afgrijselijk gezicht, dat doormidden gehouwen lichaam van die wakkere man, die ik een paar uren te voren nog vol levenskracht en gezondheid gesproken had, en de zucht naar wraak deed in één ogenblik alle spoor van vrees in mij verdwijnen. Enkele gewapenden, met een paar koelies met fakkels, die we van het Yokohama-hotel hadden meegenomen, bleven bij het lijk achter en wij trokken enige weinige schreden verder. Dáár vonden wij de ongelukkige Dekker liggen, zo moorddadig afgemaakt, dat toen het licht der fakkels op het deerlijk verminkte lijk van de vermoorde grijsaard viel, mij een rilling van afgrijzen door de leden liep. Eén enkele sabelhouw had hem van achteren 't hoofd en gedeeltelijk de rug doorkliefd; een hoge zwarte hoed, die hij had opgehad, lag, als met een scheermes doorgesneden, naast hem. De linkerhand was afgekapt; waarschijnlijk had hij, van achteren vervolgd, al vluchtende de slag willen afweren, zodat hem met een enkele houw de hand van 't lichaam was geslagen. Want dertig schreden verder vonden we de afgehouwen hand; daaruit bleek dus, dat de oude man na die gruwelijke verminking, nog zover was voortgeijld tot aan de plek, waar hem de dodelijke houw werd toegebracht. Maar genoeg van dit barbaarse moordtoneel, het schrikbeeld van die sombere avond, dat ons een bloedige vingerwijzing was, wat onszelven wellicht straks kon treffen.
Terwijl de lijken der verslagenen naast elkander gelegd en met een mat, die een vriendelijke Japanner ons bracht, overdekt werden, zetten we met een tachtigtal gewapende vreemdelingen de grote straat dwars over af, met last om onmiddellijk elke Japanner neer te schieten, die mocht pogen vooruit te dringen.
Honderden rustige burgers uit de Japanse stad, onnozele, goede stumperds, als winkeliers, kleine kooplieden, koelies en ander werkvolk, stonden vlak achter onze afgezette liniën met hun lantaarntjes in de hand te kijken, en waren blijkbaar evenzeer ontstemd als wijzelf, want deelneming en verontwaardiging was hun aan te zien. Maar achter die onschadelijke hoop zag men in 't schemerlicht der papieren lantaarns een bende reusachtige kerels met bandietengezichten, volgelingen van Landsheren uit het binnenland, met twee lange sabels in de gordel, ellendelingen, die blijkbaar wachtten om hun slag te slaan. Hoe nuttig het is steeds kalm en bedaard te blijven, en hoe gevaarlijk soms weinige driftkoppen voor anderen kunnen zijn, bleek mij ook weer deze avond. 't Was toen ongeveer half acht, dat is voor vele Engelsen nog te kort na hun "dinner-time" om hen geheel buiten de invloed van de aan de maaltijd gebruikte sherry en port te brengen, en volkomen te doen zijn, wat wij in 't Hollands "nuchter en bekwaam" noemen. Het gezicht van bloed, de vermoorde blanken, het rode licht der pikfakkels, dit alles maakte deze lieden zo woedend en wraakzuchtig, dat ze met hun revolvers en sabels op de Japanse hoop wilden instormen en alles neerhakken wat hun voor de voet kwam. Met de grootste moeite hielden wij een twintigtal dergelijke heethoofden terug; hadden zij hun zin gekregen..... vele onschuldige lieden waren gevallen, en ongetwijfeld zou dan de zich in 't donker achteraf houdende bandietenbende, die zeker sterker was dan wij, vooruit zijn gedrongen en waren wij allen over de kling gejaagd. Terwijl wij met de meest bezadigden door overredende taal de driftkoppen terug zochten te houden, en toch intussen de dubbelgesabelde bandietenhoop in 't oog hielden, klonk ons opeens een Europees commando in de oren, en de geregelde pas van een oprukkend detachement soldaten. Daar zagen we in de verte uit het duister een zwarte massa door de modder komen aanplassen en de geweerlopen en bajonetten der Russen blonken ons in het schemerlicht der lantaarns liefelijker tegen dan ooit de eerste bloempjes in de meimaand.
Op dit plotseling ontzet uit onze hachelijke toestand klonk een daverend "hoera!" uit ons midden, wij maakten ruimte, de trom werd geroerd, en de luitenant Perlachine, die bij Sebastopol al de vingers van zijn linkerhand was kwijtgeraakt, deed aan 't hoofd zijner manschappen een charge met de bajonet op de Japanners, die als kaf voor de wind uit elkander stoven. Weg waren de bandieten; maar om in eens, zo als men 't noemt, heet van de naald de schrik er onder te brengen, keek de Russische officier naar de lijken niet om, maar marcheerde onmiddellijk met zijn veertig reusachtige en goed gedisciplineerde soldaten een paar malen door de gehele Japanse stad; elke Japanner die zich vertoonde werd meegepakt en had hij een sabel bij zich, dan werd hij geboeid aan de Gouverneur van Yokohama overgeleverd.
Goddank! die Russische commandant van de "Japonsk", zo heette het stoomschip, wat hebben wij die man gezegend, die ogenblikkelijk op het eerste bericht een gewapende barkas met soldaten aan wal zond. Ware die er niet geweest, ik geloof dat we in diezelfde nacht tot de laatste man in de pan waren gehakt. Wij hadden nu tijd om ongestoord de lijken onzer ongelukkige landslieden naar het Yokohama-hotel te vervoeren.
Twee dagen later hebben wij ze van daaruit plechtig onder de Hollandse vlag begraven. Alle vreemde consuls; een detachement Russische en een detachement Engelse soldaten van de oorlogsbrik "Camilla", die morgen ter rede gekomen en alle Europeanen en Amerikaanen volgden de lijkbaren; geen onderdaan, van welke nationaliteit ook ontbrak in de stoet. Over de geopende graven las een Amerikaanse zendeling het gebed voor de doden, een salvo klonk uit de Russische geweren, en bedrukt keerden de velen naar Yokohama terug, die uit waarachtige en ongeveinsde deelneming de laatste eer hadden meebewezen aan onze ongelukkige landgenoten.
Ontmoetingen ter zee en te land; Assendelft de Coningh


Einde schip
De Nederl. brik Elmina, kapt. Nahmens, is den 6 October op Swanzy Point, bij Dixcove, aan de Goudkust, na het verlies van twee ankers, gestrand en kort daarna op de rotsen verbrijzeld. De equipage is gered, van de aan boord zijnde goederen is weinig geborgen kunnen worden.
Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad, 15-11-1862