Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Gouverneur Baron van Zuylen van Nijevelt (1840)
 
Meer informatie over dit schip
De secretaris van de gemeente Harlingen vermeldt op de overlijdensakte:
"Uit het journaal van de schoenerkofschip Gouveneur etc. op de reize van Nickerie naar Amsterdam zeilende op de hoogte van 29°14'n 59°31'w op maandag 14 augustus 1843 na een kortstondige ongesteldheid is overleden Albert Sluik Jr."

Antwerpen, 13 April.
De Nederl. brik Gouverneur Baron van Zuylen van Nijevelt, kapt. de Jonge, heden in ballast van onze stad vertrokken, is op de hoogte van fort St. Marie aan den grond geraakt. Het schip zit niet gevaarlijk; men hoopt het met hoog water vlot te krijgen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-04-1855

Het schip Gouverneur Baron van Zuylen van Nijevelt, op de Schelde, bij het fort St. Marie aan den grond geraakt, is 18 April zonder schade met den vloed weder vlot gekomen en heeft de reis voortgezet.
Algemeen Handelsblad, 21-04-1855

Ingezonden stukken
Als daartoe aangemoedigd, herstellen wij gaarne een verzuim in het vermelden van onderstaand feit. Op den 23sten Augustus ll., strandde alhier, bij hevigen N. W. wind, nabij den Uiterton, het schoener-kofschip Baron van Zuylen van Nyevelt, kapt. J. K. de Jong, met eene lading rogge, van Archangelsk naar Amsterdam bestemd. De bemanning, die reeds lang haar laatste toevlugt in het wand had moeten zoeken en die met steeds klimmende vertwijfeling, verschansing en wat zich meer op het dek bevond, door het toomelooze geweld der golven zag wegramijen, stak wanhopend de armen om aan het strand uit. Inmiddels was de wind tot een storm aangegroeid, de zee stond verschrikkelijk hol, de branding was allerhevigst, het in zee steken om de schipbreukelingen te redden, daarom allergevaarlijkst. Maar zoodra was niet de nood, waarin het schip verkeerde, door de altijd wakende Huisduiner sloeperlieden van het strand ontdekt, of hun plan tot redding is genomen, zij kennen slechts eene aandrift, het is de redding hunner natuurgenooten.
Met zestien in getal is in een oogwenk de reddingboot naar het strand gesleept en in zee gebragt en hebben terstond zeven onder hen zich aangeboden om de sloep te bemannen. Met zeemans beleid brengen nu deze onversaagde mannen de boot door de branding heen in zee. Met angst in het hart zagen vrouwen en kinderen hunne mannen en vaders den schier vermetelen togt ondernemen, en die angst steeg ten top telkens wanneer de hoog klimmende golven het ranke vaartuig schenen verzwolgen te hebben.
Na anderhalf uur afmattend roeijen, bij welke gelegenheid vier hunner negen roeiriemen voor het geweld der golven moesten bukken, kwamen onze wakkere sloeperlieden ter hoogte van het reeds zwaar geteisterde schip. De felle branding, die er echter opstond, verhinderde om het langszijde te naderen; men moest dus voor de zee af regt voor den boeg de schipbreukelingen trachten af te brengen. Zij moesten alzoo langs den kluiverboom een voor een op levensgevaar af in de reddingboot springen.
Toch mogt het gelukken ze alle tien op te vangen, en dankbaar voor den goddelijke bijstand, die zoo zigtbaar hunne magtelooze pogingen had ondersteund, stevenden zij met den kostbaren last, tien menschenlevens, naar het strand terug. Hoe redders en geredden in dezen stond te moede zijn geweest, zullen wij niet wagen te schilderen. Genoeg, zij bereikten behouden het strand, waar hun het ongekunstelde, maar hartelijkste welkom van hunne vrouwen en kinderen en de luide en welgemeende toejuichingen van eene inmiddels toegevloeide menigte van nieuwsgierigen ten deele viel.
Uit een zedelijk oogpunt beschouwd is nu wel het innig gevoel, eene menschlievende daad te hebben verrigt, hunne schoonste belooning; maar op deze moraal valt hier eene uitzondering; die sloeperlieden zijn in den regel behoeftige menschen, die dag en nacht met hunne ranke vletten, onaangezien goed of stormachtig weer, op zee rondzwalken om aan de binnenvallende schepen hunne, dikwijls onmisbare hulp te bieden, en gaat men de geschiedenis der tallooze schipbreuken op deze kust na, dan waren het altijd de Huisduiner sloeperlieden, die het eerste hulp boden, en die, hoezeer de trouwelooze zee zoo menig offer hunner menschlievendheid vorderde, immer met onbezweken moed, de in levensgevaar verkeerende schipbreukelingen ter hulpe snelden en zoo menigeen aan den reeds gapenden muil des doods ontrukten; ja, waarlijk, in deze oogenschijnlijk ruwe en onbeschaafde menschen woont een hart onze diepe bewondering en dankbaarheid overwaardig. Zij maken daarom om hunnen minder bevoorregte toestand in de maatschappij aanspraak op eene aanmoedigende belooning en het is daarop, dat wij het oog wenschen te vestigen van heeren directeuren der N.-H. Reddingmaatschappij, eene poging, die wij zeker niet te vergeefs zullen hebben aangewend, als wij ons het doel van deze voortreffelijke inrigting voor oogen stellen. Ten slotte laten wij hier de namen volgen der zeven sloeperslieden, die bij opgenoemde omstandigheid de bemanning der reddingboot uitmaakten, het waren: Klaas Duijt, als schipper, benevens Willem Zeeman, Reijer de Jager, Hannes Boot, Paulus Muije, Jan de Vries en Hannes Hogerwerff, als varensgezellen.
Helder, 27 Sept. 1860.
Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad, 01-10-1860