Home |
Personen |
Schepen |
Overzichten |
Contact |
Bronnen |
Maten |
Het schip |
Nederland (1881) Leerdam (1883) |
Meer informatie over dit schip |
De Noorsche Bark “Inga,” gezonken door aanvaring met een walvisch. DE BEMANNING GERED DOOR HET NED. S.S. “LEERDAM”. New-York, 14 Mei 1883. (Van onzen particulieren correspondent). Ten tweeden male binnen een tijdstip van enkele maanden, heeft een stoomschip van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij een aantal menschenlevens van een anders wissen dood gered. De heldhaftige redding van de equipage van de Endymion door de bemanning van het s.s. Schiedam, kapt. d'Hamecourt, ligt nog versch in het geheugen. Thans hebben kapitein Slierendregt van de Leerdam en zijn kloeke equipage, een tweeden lauwer behaald met de redding van kapitein Hans Cornelinssen, diens vrouw en de geheele equipage, bestaande uit 12 man, van de Noordsche Bark Inga, die den 6en Mei op 46° Breedte en 42° Lengte met noodsignalen werd aangetroffen. De oorzaak van de schipbreuk, aanvaring met een walvisch, en de omstandigheden waaronder de redding plaats vond zijn interessant genoeg om ze u in hun geheel mede te deelen, zooals ik die bij monde van den geredden gezagvoerder Cornelinssen en kapitein Slierendregt en zijne equipage, na aankomst alhier, vernam. De Inga, toebehoorende aan de firma L.G. Larsen & Co., te Sandefjord, is een bark van 669 gemeten tonnen, in 1857 te Sunderland gebouwd. Zij was op reis van Greenock naar Quebec met eene lading kolen, en den 16en April vertrokken. Hier volgt het verhaal van den kapitein van de Inga: Op den morgen van den 30en April, vóór daglicht, in het midden van den Oceaan, tusschen de Azoren en Newfoundland, voelden wij plotseling een hevigen schok, alsof wij op een klip stootten, en onmiddellijk daarop zagen wij wrakhout, terwijl het schip trilde als een blad. Het was een frissche Noordelijke bries, we hadden alle zeilen bij en stuurden West ten Noorden, met een vaart van 7 mijlen per uur. Het was helder en er was niets in het gezicht, zoodat ik en de stuurman in de kajuit gingen en twee man, de man aan het roer en de uitkijk, aan dek waren toen de aanvaring plaats had. Wij sprongen onmiddellijk naar boven, doch zagen niets dat als de oorzaak van den schok kon gelden. Over den boeg heen zag ik dat de steven was weggeslagen, doch wij hielden koers tot den volgenden morgen, tot de wind bedaard was, en zetten de boot uit om onze schade op te nemen. Een groot gat van twee of drie voet lang was in den boeg geslagen. Aan de splinters was een lederachtig uitziende substantie, zwart aan de eene zijde en wit aan de andere, die bij nader onderzoek bleek een gedeelte huid en spek van een walvisch te zijn. Ik bewaarde het en plaatste het in sterk water, om het later aan mijn reeder te kunnen geven. Wel een mijl lang zag het water rood van bloed. Het gat werd met zeildoek gestopt, doch het lekken van het schip bewees dat ook de naden van het schip ontzet waren. “Wij dachten ons met aanhoudend pompen lens te houden, doch het weer nam in hevigheid toe, het schip stampte en werkte zwaar, het groote topzeil was weggeslagen, en het schip maakte zooveel water dat er aan redden niet meer te denken viel. Het volk raakte uitgeput en verzocht mij den 5en Mei, na een hevigen orkaan van het Noord- en Zuidwesten, het schip te verlaten. Wij dachten dat dien nacht ons laatste uurtje geslagen had en bereidden ons op het ergste voor, koersden het schip echter toch nog Oost, om zoo mogelijk een zeil te ontdekken, die ons signaal B.C.M. - Ik moet mijn schip verlaten - bemerken zou. Op geruimen afstand in den morgen van den 6en, te loevert, zagen wij een stoomboot, die ons signaal scheen gezien te hebben. De boot kwam op ons aan en bleek de Leerdam te zijn. Kapitein Slierendregt signaleerde, dat de Inga hare booten moest uitzetten, doch men antwoordde van de bark dat het hevige stampen van het schip en het overheen slaan van de hemelhooge zeeën gevoegd bij de totale uitputting der equipage, zulks onmogelijk maakten. De Leerdam signaleerde toen terug dat haar boot zou worden uitgezet, net onder de schipbreukelingen onder alle omstandigheden te trachten op te nemen. Dat dit geen gemakkelijke opdracht was bewees het loffelijke verhaal, dat kapitein Cornelinssen mij daarvan mededeelde. De boot werd bemand door den tweeden stuurman Andries Potjer, bootsmaat Johan Julius Brien, lampenist Johan van der Mee, kwartiermeesters Ollen Eriksen, Pieter Foppes, en de matrozen Jakob Blaak en Otto Laichel Tangborg, en gecommandeerd door eerstgenoemden. Het stormde uit het W.N. W., vergezeld met zware hagelbuien, die de bark menigmaal uit het gezicht deden verliezen. De passagiers der Leerdam, en er waren er meer dan 800, stonden allen aan dek, in angstige spanning of het den zeelieden der Leerdam, die allen vrijwillig in de boot waren gegaan, gelukken zou de bark te bereiken en de schipbreukelingen te redden - of dat zij hunne menschlievende pogingen zelf met den dood bekoopen moesten, waar, de hooge zeëen en het slechte weer in aanmerking genomen, veel kans toe had bestaan, ware de boot niet zoo kunstvol gecommandeerd en gemanoeuvreerd. Men kwam tot op zekeren afstand van de bark, en de redding geschiedde met lijnen; de branding was zoo hevig dat men niet te dicht bij het schip kon komen. In ongeveer een uur tijds had men den gezagvoerder, zijne vrouw en twaalf man der equipage behouden in de boot, en werd de terugtocht naar de Leerdam aanvaard. Kapitein Slierendregt had zijn schip zoo op de zee weten te leggen, dat de landing aan boord minder moeielijk ging dan het van boord nemen; toch heeft het echter nog al eenige moeite gekost eer die 14 totaal uitgeputte personen goed en wel aan dek der Leerdam waren. De vreugdekreten der passagiers, toen men de menschlievende pogingen met een volmaakt succes bekroond zag, waren onstuimig. De jeugdige stuurman Potjer en zijn wakkere maats waren de helden der reis en de sympathie van de vrouwelijke passagiers vooral moet zeer sprekend geweest zijn. Kapitein Cornelinssen en zijne vrouw werden opgenomen in den salon, de officieren der Inga bij de officieren der Leerdam, en de geredde matrozen tusschendeks. Na eenige dagen rust en goede verzorging kwam men bij en na aankomst alhier verklaarden allen: “dat zij naast God aan kapitein Slierendregt, den tweeden stuurman Potjer en de overige manschappen in de boot, niet alleen hun leven te danken hebben, maar dat zij aan boord van allen een liefderijke behandeling hebben genoten, zooals zelden het geval is, eene behandeling die spreekt van de Hollandsche gastvrijheid, menschlievendheid en plichtbesef.” Een compliment, dat in alle New-Yorker bladen vermeld staat, een compliment dat wij volkomen deelen, doch waaraan wij nog dit toevoegen: een compliment aan de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij voor het achtenswaardige en bekwame personeel dat zij in haar dienst weet te krijgen, en voor de nauwgezette en prijzenswaardige dienstregeling. Dat toch passagiers met tranen in de oogen afscheid nemen van kapitein en officieren, waarvan schrijver dezes op de Leerdam getuige was, komt in de allereerste plaats ten goede aan de Maatschappij. Het nieuws van den dag van 28-05-1883 Het s.s.. ”Leerdam”, kapt. Bruinsma, vertrok Zondag den 15en Dec. dts namiddags met lading en ruim 440 passagiers, en een bemanning van ruim 60 koppen, van IJmuiden naar Rio de la Plata. Het weder was zeer mistig, zoodat de vuren van den wal slecht te zien waren. Des nacbts te 2u, 30 m., ongeveer 30 mijl benoorden het vuurschip van de Noord de Hinder kwam plotseling een streek aan bakboord het toplicht en het groene licht van een uit het westen komend stoomschip in het gezicht, dat zoo.snel naderde, dat voor er iets tot afwending van het gevaar kon gebeuren een aanvaring tusschen beide stoomschepen plaats vond. De stoot was geweldig, en de boegvan het stoomschip “Leerdam” boorde diep in de midscheeps aan bakkoord van de “Gaw Quan Sia”, en drong door tot in de machinekamer. Kapt. Bruinsma die tijdens de aanvaring zich op de brug bevond, liet dadelijk den pompen peilen en dewjjl het schip water begon te maken; alle in werking brengen. Zij waren echter niet in staat het indringende water meester te worden, zoodat het al spoedig bleek dat de “Leerdam” moest worden verlaten. Intusschen; zaten de stoomschepen nog steeds aan elkander ..vast en trachtte men vruchteloos los te komen De “Leerdam had intusschen zware slagzijde bekomen, welke het overboord zetten der booten gemakkelijk maakte. Onmiddelijk na de aanvaring waren al de passagiers van de “Leerdam” op het dek gevlogen, doch eene paniek werd voorkomen door de rustige houding van gezagvoerder, stuurlieden, dokter en betaalmeester, die de pasagiers wisten te beduiden dat er geen onmiddelijk gevaar te vreezen was. Nadat de booten ruim van proviant voorzien waren, begaven zich.eerst de vrouwen en kinderen, die zioh ten getale van 200 personen aan boord bevonden daarin, en daarna de mannelijke passagiers. Ten laatste begaf de bemanning zich in de booten. Deze was ten volle bedaard gebleven, en gehoorzaamde stipt alle bevelen aan haar gegeven De gezagvoerder was de laatste die de “Leerdam” verliet, juist op het oogenblik dat het voorste dwarsschot zich begaf. De voorpiek stond toen vol water, en in ruim No. 1 en 2 tien tot elf voet. Hoewel de booten van de “Leerdam” voldoende waren om al de opvarenden op te nemen, liet kapt. Bruinsma door zijn matrozen nog drie booten van het Engelscbe stoomschip te water brengen, ten einde de vrouwen en kinderen meer ruimte te kunnen geven. Deze booten. waren door de Engelschen achtergelaten, die, vreezende dat het stoomschip zoude zinken, hun vaartuig spoedig na de aanvaring verlaten hadden, en de overtollige booten hadden achtergelaten. Het was 8 uur des voormiddags toen de “Leerdam” werd verlaten en tot dien tijd waren de pompen steeds in werking geweest. Met een langen tros werden de booten aan het stoomschip vastgemaakt, Op bevel van kapt. Bruinsma begaf zich de opperstuurman weder aan boord om tapijten en andere middelen ter dekking voor de vrouwen en kinderen en nog meerdere proviand van boord te halen. Gelukkigerwijs was de zee nog zeer kalm en stond er slechts een lichte deining, zoodat het verblijf in de boten niet gevaarlijk was. Tegen twee uren des namiddags kwam het Fransche stoomschip “Emma” in het gezicht, en bijna op hetzelfde oogenblik geraakten de nog altijd in elkander vastzittende stoomschepen los, waarna de. “Leerdam” kort daarop zonk en met het vooreinde het eerst onder de zee verdween. Een matroos die met eene bijl gereed stond kapte toen de tros, die aan het zinkende schip bevestigd was, af. Spoedig had het Fransche stoomschip, “de Emma”, kapt. Basroger, van Le Havre naar Hamburg bestemd, de booten bereikt en verklaarde zich de gezagvoerder onmiddellijk bereid de schipbreukelingen aan boord te nemen, waar zij zich binnen het half uur in yeiligheid bevonden. Zij werden door de fransche zeelieden met groote hartelijkheid ontvangen, en zoo goed de afmetingen van het niet zeer groote stoomschip het gedoogden geherbergd. De kleine kajuit bood slechts, ruimte aan voor een gering aantal passagiers, en de meesten moesten op het dek blijven, dat vooral des nachts geen aangenaam verblijf was. Aan proviand was intusschen geen gebrek, dewijl uit de booten een menigte beschuit, hammen, kaas, boter en geconcerveerde levensmiddelen waren overgenomen, meer dan voldoende om 346” te kunnen bereiken. Er was echter gebrek aan drinkwater, doch de gezagvoerder van de “Emma” nam, om daarin te voorzien. de toevlucht tot de uit wijn bestaande lading. De schipbreukelingen van de «Leerdam hebben niets van hunne kleederen gered, doch kapt. Bruinsma nam het scheepsjoernal mede van boord, De geredden van de “Gaw Quon Sia”, meest Hindoes, hebben hunue kleederen gered, en werden mede aan boord van de “Emma” opgenomen. Op vier na liet men al de booten drijven, en deze werden uit voorzorg medegenomen tot dicht bij den mond der Elve, waar men ze los liet. Des namiddags van den 18den December te 5 uur kwam “de Emma” met de schipbreukelingen behouden te Cuxhaven aan. Weser Zeitung De bemnanjng van het verongelukte stoomschip “Leerdam" vertrekt heden.avond met her stoomschip “Stoomvaart” van Hamburg naar Rotterdam. De meeste kajuitspassagiers zijn gisteren naar Nederland vertrokken, met het voornemen de reis per “Schiedam” op 15 Januari weder te aanvaarden. De landverhuizers gaan vermoedelijk verder per stoomschip “Dresden" van Bremen, of per stoomschip “Uraguay” van Hamburg, . Rotterdamsche courant, 22-12-1889 |