Home |
Personen |
Schepen |
Overzichten |
Contact |
Bronnen |
Maten |
Het schip |
Jan Hendrik (1844) |
Meer informatie over dit schip |
Het schip Jan Hendrik, kapt. Eickelberg, van Rotterdam naar Batavia, is in den nacht van den 29 Mei op de St. Paulusrots [ St. Pieter en St. Paulusrotsen] totaal verongelukt; de kapitein en 11 man der ekwipaadje zijn van de St. Paulusrots opgenomen aan boord van de Chance, kapt. Roxby, van Sydney bij Dartmouth (UK) gearriveerd, hebbende 137 dagen zeereis. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-07-1845 Amsterdam, 15 Julij. Aangaande het schip Jan Hendrik, kapt. Eickelberg ,v. Rotterdam n. Batavia, op de San Paolo rots gestrand (zie ons vorig N°.) wordt nog gemeld dat hetzelve geheel verbrijzeld was; de ekwipagie uitgezonderd de derde stuurman, twee matrozen en een jongen, welke door het omslaan van een der booten verdronken zijn, had zich op de rots gered, van waar de kapitein en zeven manschappen door de den 10den Julij op de hoogte van Dartmouth (UK) aangekomen Engelsche brik Chance, kapt. Roxby zijn gered, hebbende genoemde brik nog zes dagen te vergeefsch bij die rotsen gekruist, om zoo mogelijk ook de overige manschappen te redden. Algemeen Handelsblad, 16-07-1845 Amsterdam, 18 juli Aangaande de ekwipagie van het schip Jan Hendrik, kapt. Eickelberg, van Rotterdam naar Batavia, den 29. Junij op de St. Paulus-rots verongelukt, wordt van Deal van den 15. dezer gemeld, dat de kapitein en acht man door het schip Chance, kapt. Roxby, gered en te Duins waren aangebragt; vier man waren verdronken, acht anderen hadden in eene boot de rotsen verlaten, terwijl het getal dergenen, die op de rots zijn achtergebleven, elf bedraagt; wegens harde en zware zee hadden de sloepen hen nog niet kunnen bereiken. (Zeepost.) Utrechtsche provinciale en stads-courant, 21-07-1845 Londen, 1 Aug. Het schip Eliza, kant. Snell, van de Clyde n. New-South-Wales, aan boord hebbende de overige der op de St. Paulus Rots achter gebleven manschappen van het aldaar gestrande schip Jan Hendrik, kapt. Eickelberg, van Rotterdam naar Batavia, is 24 Junij op 3° N. Br. 23° W. L., door het schip Lintin, van Bombay te Liverpool gearriveerd, gepraaid, hebbende laatstgemelde vijf man van bovengenoemde ekwipaadje van de Eliza overgenomen. Algemeen Handelsblad, 05-08-1845 Londen, 6 Aug. In de engelsche bladen vinden wij nadere en belangwekkende bijzonderheden wegens de redding van diegenen der schipbreukelingen van den nederlandschen oost-indievaarder Jan Hendrik, kapitein Eickelberg, omtrent wier lot men eerst in de laatste dagen iets naders vernomen heeft. Men zal zich uit vroegere berigten herinneren , dat dit schip op den 29sten Mei jl. bij de St. Paulusrotsen, niet verre van de linie, verongelukt is; — dat de kapitein en de manschap toen, met uitzondering van 4 personen, die verdronken zijn, door middel van de sloep eene dier barre rotsen bereikt en daardoor het leven gered hebben, doch slechts een zeer geringen voorraad levensmiddelen van het wrak hebben kunnen opvisschen; — dat den 1sten Junij de opperstuurman met vijf personen van het scheepsvolk de rots hebben verlaten, om een in het gezigt gekomen schip zoo mogelijk te bereiken; — en dat den 3den Junij de kapitein met zeven man der ekwipaadje door het engelsche schip Chance opgenomen en behouden in Engeland aangebragt zijn. De geredden hadden echter het verdriet gehad van een deel hunner lotgenoten op de rots te moeten achterlaten daar de sloepen van de Chance door tegenwind en hevigen stroom belet waren geworden om de rots op nieuw te naderen, en de grootmoedige kapitein van dat engelsche schip, na 6 of 7 dagen in den omtrek van de St. Paulusrotsen te hebben gekruist, genoodzaakt was geweest, om zijne reis voort te zetten. Die achtergeblevenen bestonden uit elf personen, waaronder de scheepsdoctor en de tweede stuurman P. Zeeman. Deze beide laatsten hadden, toen de kapitein Eickelberg geweigerd had de rots te verlaten, vóór zijne overige ekwipaadje gered was, hem overgehaald om met de sloep van de Chance te vertrekken, en daar hij wegens bekomene wonden niet gaan kon, hem zelven daarheen vervoerd. Daar er maar al te veel reden was om te vreezen, dat zij met de overige negen achtergeblevenen van gebrek zouden zijn omgekomen, merkte men in een vroeger berigt te regt aan, dat hunne zelfopoffering een beter lot verdiend had. Thans blijkt, dat geheel het elftal door twee engelsche schepen gered is, en dat vijf hunner, waaronder de tweede stuurman Zeeman, zich reeds voor eenige dagen te Londen bevonden. Uit het verhaal van dezen laatsten nu deelen wij het volgende mede: « Nadat de kapitein Eickelberg de rots verlaten had, verwachte den de overgeblevene schipbreukelingen, dat door den kapitein van de Chance alle mogelijke pogingen zouden worden gedaan, om ook hen af te halen. Zij bemerkten echter spoedig, dat de wind eene rigting had, die het schip van hen moest verwijderen, en toen steeds diezelfde wind bleef waaijen, deden zij, onder de leiding van den scheepsdoctor, de door hunnen noodlottigen toestand vereischte stappen. De rots, waarop zij waren, werd bevonden omstreeks eene halve mijl in omtrek te hebben. Men vond er overvloed van gevogelte, maar nergens was eenig drinkwater te ontdekken. Geen ander vleesch dan een kleinen voorraad spek hadden zij gered. Zij gebruikten dit als aas, om met tot vischhoeken verbogene spijkers visch te vangen, die in den omtrek der rots zeer overvloedig was. 's Nachts gingen zij uit, om de hier voorkomende vogels, eene soort van eenden, te dooden en over dag om eijeren le zoeken. Er was eene soort van krabben op de rots, welker scharen zij uitzogen om hunnen dorst te stillen. In de eerste dagen konden zij hun voedsel koken op een vuur van het aangespoelde hout van het wrak, doch die voorraad was spoedig uitgeput. Door in het zeewater fijn gestooten houtskool te mengen trachtten zij dit van zoutdeelen te zuiveren en drinkbaar te maken; maar het mogt hun niet gelukken. Om de groote hitte op het midden van den dag te ontgaan bleven zij van elf tot drie ure met een groot deel van het lijf in zee. Onder zulke omstandigheden bleven zij acht dagen voortleven, totdat zij bijna allen door eene zwelling der lippen en van de tong werden aangetast, alsmede door duizelingen, die hen twee dagen lang nagenoeg voor alles ongevoelig maakten. De scheepsdoctor was reeds vroeger in dien toestand geweest, welke het gevolg was van het gemis van drinkwater. Op den tienden dag hadden zij het geluk, dat er eenige regenvlagen vielen. Om dit water op te vangen hadden zij reeds vroeger een geborgen zeil uitgespannen, in het midden waarvan zij een gat hadden gemaakt en waaronder zij eene ton plaatsten. Dit met eene zeer spaarzame hand uitgedeelde drinkwater gaf aan allen de verlorene krachten gedeeltelijk terug. Tot den 15den Junij bleven zij in dien toestand, toen de Eliza, kapitein Snell, te Liverpool te huis behoorende en op Sydney varende, in het gezigt der rots kwam. De schipbreukelingen lieten eene nederlandsche vlag waaijen, die gelukkiglijk door eemge manschappen van de Eliza werd opgemerkt, waarop van dat schip twee sloepen werden uitgezet, die al de schipbreukelingen opnamen en aan boord bragten. Zij werden door den kapitein uitstekend goed behandeld, doch hadden zoo veel geleden, dat men in de eerste tien dagen aan het herstel van verscheiden hunner wanhoopte. Niet lang nog waren zij aan boord van de Eliza, toen de kapitein, vreezende drinkwater te kort te zullen komen en een ander schip, de Lintin, kapitein Gilman, van Bombay naar Liverpool in het gezigt krijgende, vijf hunner aan boord van dat schip liet overzetten. De Lintin liep op jl. vrijdag (den 1sten Augustus) te Liverpool binnen. Dadelijk begaven zich de door dat schip aangebragte schipbreukelingen naar het huis van den nederlandschen consul. Deze, vernemende dat zij tot de manschap van den Jan Hendrik en wel tot de op den rots achtergelatenen behoorden, verleende hun onmiddelijk den noodigen onderstand. Hij voorzag ieder van een wambuis, een paar schoenen en een paar kousen, betaalde voor hen de reiskosten naar Londen en gaf hun een voorschrijvingsbrief aan den nederlandschen consul aldaar mede. Thans zijn zij in eene herberg in de Lower Thames-street gehuisvest en schijnen niet in het minst meer de gevolgen van het vreesselijk lijden, dat zij hebben doorgestaan te gevoelen. De rots, waarop zij 17 dagen hebben doorgebragt, is, volgens hunne beschrijving, van vulkanischen oorsprong, Drie door de natuur gevormde steenen pilaren rijzen daaruit op, een waarvan op den top een effen vlak heeft van eenige voeten in doorsnede. Daarop hadden zij over dag hunne vlag geplant, en lieten daarbij voortdurend door een hunner de wacht houden om naar een schip uit te zien. Men weet reeds, dat de scheepsdoctor en de vijf man, die op de Eliza gebleven zijn, in Brazilië aan wal zijn gekomen. Zij zijn daar door den nederlandschen consul in bescherming genomen en door hem met de meeste goedheid en oplettendheid behandeld. Men heeft nog niets van den opperstuurman, de vijf matrozen en den passagier vernomen, die voor het vertrek van kapitein Eickelberg met de sloep de rots hebben verlaten, en veronderstelt dus, dat zij bij den storm, die kort daarna geheerscht heeft, zijn omgekomen. De kapitein van de Eliza heeft twee quadranten, twee verrekijkers en de scheeps-journalen van den Jan Hendrik onder zijne bewaring genomen. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-08-1845 Men verneemt van goeder hand, dat Heeren Directeuren der Zuid-Hollandsch Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, te Rotterdam gevestigd, steeds gereed zijnde om, zonder verwijl, aan het zoo loffelijk en menschlievend doel harer instelling te beantwoorden, besloten hebben hare groote gouden medaille te doen uitreiken aan den Engelschen kapitein Roxby, voerende het schip Chance, als eene erkentelijke belooning en blijvend aandenken van zijne op den 3den Junij laatsleden, komende van Sydney en bestemd naar Londen, aangewende pogingen ter redding van een gedeelte der ekwipage, bestaande in den kapitein en zes bootsgezellen van het Nederlandsch barkschip Jan Hendrik, gevoerd door kapitein Eickelberg, zich in doodsgevaar op de St. Paul-rots bevindende. Javasche courant, 19-11-1845 In 1847 verscheen een lang verhalend gedicht van de vaderlandse dominee-dichter Bernard ter Haar (1806-1880), getiteld 'De St. Paulusrots'. Het gedicht verhaalt over de ondergang van de bark Jan Hendrik voor de Braziliaanse kust in juli 1845. Ter Haar heeft als bron voor zijn gedicht gebruik gemaakt van scheepsjournalen geschreven door zeelieden tijdens of na de schipbreuk. Grootste informatiebron was echter het verslag van de Duitse stuurman Vierow. Het journaal van Vierow heeft Ter Haar betrekkelijk nauwkeurig en waarheidsgetrouw op rijm gezet. Bol.com, recensie De Schipbreuk Van Het Barkschip Jan Hendrik Op De St. Paulusrots |