Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Charlotta (1841)
 
Meer informatie over dit schip
Betreffende het voorgevallene op en met het kofschip Charlotta, kapitein T. M. Mulder, van Bergen (N) naar St. Petersburg bestemd, worden aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant de volgende bijzonderheden medegedeeld: Van af het tijdstip dat de Charlotta Bergen (N) verliet, bemerkte de equipage, dat de kapitein Mulder ongesteld was. Steeds vriendelijk en van een vrolijk en opgeruimd humeur zijnde, bevreemde de matrozen vooral de sombere gemoedsstemming waarin de kapitein verkeerde; eene naargeestigheid, welke al meer en meer toenam, zoodat hij weldra bijna altijd in de kajuit zat te peinzen (waarover weet men niet) en zeer weinig op het dek kwam. Op zekeren dag, dat de stuurman eenig scheepswerk verrigtte, had deze het ongeluk in zee te storten en verdronk op eene jammerlijke wijze, zonder dat iemand iets ter zijner redding kon bijbrengen. Of dit ongeluk den kapitein nu nog zwaarmoediger maakte, daar hij zich steeds beklaagde „zijn besten man te hebben verloren," is te vermoeden; zeker is het echter, dat de toestand, waarin hij verkeerde, sedert nog verergerde, om eindelijk in volslagen krankzinnigheid te veranderen. Immers om eene weinig beteekenende oorzaak, of liever zonder oorzaak, viel hij een der matrozen aan en vermoordde hem door middel van een mes. De drie toen nog overige manschappen of jongelingen namen daarop de vlugt, door den krankzinnige achtervolgd, tot dat zij eindelijk in het want de wijk namen, waar de kapitein hen, na eene korte vervolging, met rust liet. Het duurde niet lang of de drie matrozen kregen een zeil in het oog; ten einde uit hunne gevaarlijke positie te geraken, vertoonden zij een noodsein, dat door het aankomend schip begrepen werd, immers het zette onmiddellijk koers naar de Charlotta. Intusschen was de kapitein verdwenen, doch de matrozen hoorden hem, onder in het schip, hard kloppen. Wat hij daar deed, heeft niemand gezien, doch de wijze waarop hij later met de Charlotta verging, doet maar al te zeer vermoeden, dat hij toebereidselen maakte om het schip te doen zinken. Weldra was het vreemde vaartuig zeer nabij; de drie matrozen zochten hunnen kapitein op en deden alles wat zij konden om hem te bewegen met hen op het andere schip over te gaan, waar men den krankzinnige dan zou hebben kunnen bedwingen en daarna welligt ook nog de Charlotta had kunnen redden. Doch tevergeefs; de matrozen begaven zich daarna in eene boot en bereikten behouden den tot hunne redding opgedaagden bodem. Naauw waren zij op denzelven aangekomen, toen de Charlotta met den ongelukkigen krankzinnigen kapitein zonk, en voor altoos in de peillooze diepte verdween.
Rotterdamsche Courant, 30-07-1850