Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Willem Den Eersten (1816)
 
Meer informatie over dit schip
Paramaribo den 12 april.
Eenige minuten na middernacht, tusschen den 11 en 12 dezer maand, werd aam boord van het Nederlandsch koopvaardijschip Willem den Eersten, kapt. Jens Johannissen, ondekt dat er brand onder in dien bodem was; er werd om hulp van boord der naast omliggende schepen geroepen; de kapt. J. Hulsen zond dadelijk manschappen, en bij de opening der luiken; sloeg de vlam uit; de rook was zoo zwaar dat men, in den buitendien donkeren nacht, niets verrigten kon, bespeurende dat de felle brand niet meer te blusschen was, riep kapt. Jens Johannissen zijne schepelingen toe, van zich zelven en hetgeen zij nog mogten kunnen uithalen te redden, en ging toen ook zelf nog eens in de kajuit, waarschijnlijk om zijne papieren en andere stukken van aangelegenheid te trachten met zich te nemen; hij werd gevolgd van een der schepelingen, die echter door den opstijgenden damp genoodzaakt was dadelijk te rug te keeren, terwijl de kapt., alhoewel dringend terug geroepen, nog eenige korte oogenblikken langer beneden blijvende, zulks het droevig gevolg gehad, dat de brand een aan boord zich bevonden hebbend vaatje buskruid genakende, de losbarsting hiervan het schip in lichte laaije vlam zette, en tevens het leven van den kapt. moet hebben verkort, vermits sedert dat oogenblik hij niet weder te voorschijn is gekomen. Deze brand was zoo fel, dat de naast aan in de laag liggende schepen, wilden zij behouden blijven, geen tijd hadden om de ankers te ligten, maar genoodzaakt waren de touwen achter en voor te kappen.
Die had dan ook een gunstig gevolg voor de schepen de Zorgvuldigheid, kapt. J. Hulsen; de Henriette, kapt. J. E. Schneebeeke en de Henriette, kapt. J. C VVillemse, wiens boegspriet en kluiverpen reeds aan het branden was; andere schepen zoo als de Maria, kapt. E. D. Dekker; de Jonge Willem, kapt. G. van Meedevoort; de vier Gezusters, kapt. Jan van Dijl, vloden van het gevaar door uit de laag en op stroom te verhalen; het schip Maria Agnita, kapt. P. Rynbende, in de binnenlaag liggende en zich los gemaakt hebbende, geraakte, door het laatste van den vloed, vast op den wal; het schip Betsy, kapt. M. Mac Dougal, van Rotterdam, in de laag voor de Willem den Eersten, voor twee kettingen achter en voor vastliggende, liet de achter-ketting slippen, maar voor hij zulks met de voor-ketting konde doen, had de brand van de Willem den Eersten, (wiens achter-touw afgebrand zijnde en deze bodem dus mee het laatste van- den vloed op deszelfs voor-touw rondzwaaijende, met de achtersteven naar den wal, tegen de Betsy langszij aankomende, ook dezen aangetast en overmeesterd, zoodanig dat. de afbranding van dezen bodem niet kon gestuit worden. De Willem den Eersten brandde weldra af en zonk, de eb zette zich nu ten half drie uren in.
Om voor te komen dat de brand van de Betsy tot de huizen overvloog, en dat, wanneer deszelfs braspil verbrand en dus de bodem zelf van de voor-ketting los rakende met de eb naar de beneden in de laag liggende schepen zoude afdrijven, ook aan dezen geen letsel toebragt, werden twee trossen om het roer en aan den wal vastgemaakt, tevens gaten in het schip geboord, de midden en bezaan masten gekapt en omver gehaald, en de brandspuit in een groote pont ingescheept en daarop spelende gehouden, tot vijf uren des morgens , toen een zware regenbui een einde maakte aan den rampvollen brand en eene minder slegte uitkomst gaf, dan waarvoor men bedugt was. De ijver door den oversten P. Muller en de andere heeren officieren van "s rijks brik van oorlog Merkuur betoond, heeft grootelijks bijgedragen tot de spoedige stuiting van dezen dreigenden brand; — waarbij tegenwoordig zijn geweest Z. Exc. de generaal majoor en gouverneur, de leden der regering en meer andere burgerlijke en militaire autoriteiten.
De toestand der equipagien der beide afgebrande schepen is deerniswaardig, hebbende dezelve alles verloren.
Na de vermelding dezer bedroevende gebeurtenis mogen wij niet nalaten de verdiende hulde aan de nagedachtenis van den ongelukkigen kapitein Jens Johannissen, die slechts alleen daarvan het slagtoffer is geworden, toe te wijden; — zijne bestendige zorg voor zijnen kostbaren bodem; de eerste na zoo vete jaren stilstands in onze nationale scheepsbouw, alhier, in den jare 1816 getimmerd en ten regten daarvan de sieraad; — zijn gestadig verblijf aan boord; — de goede orde en discipline welke daar steeds heerschte; — Dit alles heeft het onheil niet mogen voorkomen. Maat nimmer zal voorzeker het geheugen van zoo vele goede hoedanigheden worden uitgewischt bij de reeders van zijnen bodem, bij welke zij hem ten regten geacht hadden gemaakt — bij de planters, welke denzelven mede hadden leeren waarderen, - bij zijne equipagie, welke hem vereerde en beminde. Terwijl eindelijk eene gade en kinderen, in hem den besten verzorger hebben te betreuren.
Middelburgsche Courant, 09-06-1825